Edgar Varèsethis page is valid HTML 4.01 transitional

19-dec-2006


De componist Edgar Varèse

Harry Mayer (Mens en Melodie, jaargang ??)

Wanneer Theodor W. Adorno in zijn verhandeling Das Altern der neuen Musik van 1954 de seriële componisten waarschuwt tegen het hen bedreigende gevaar van materiaalfetisjisme, dan wijst hij hun tevens op de muziek van Edgar Varèse, de ingenieur, die de componeerkunst met technologische aspecten verrijkte, niet. om ze op kinderlijke wijze te verwetenschappelijken, doch om haar meer ruimte te geven voor het uitdrukken van de spanningen in het leven van onze tijd. Adorno zegt: "Varèse wendt de techniek voor uitwerkingen van paniek aan die de menselijke maat aan muzikale middelen overschrijden."

Edgar Varèse werd 22 december 1885 te Parijs geboren. Aanvankelijk bezocht hij de Ecole Polytechnique. Na tot ingenieur te zijn opgeleid, kreeg hij een “bourse artistique" van de stad Parijs om te studeren aan het Conservatoire van de Schola Cantorum, waar d'Indy, Roussel en Widor zijn leraren waren. Reeds in deze studiejaren openbaarde zich zijn belangstelling voor de muzikale ontwikkeling van de arbeidersklasse, een neiging die hij gemeen had met twee andere pioniers der moderne muziek: Schönberg en Webern. Hij stichtte en dirigeerde het koor der Volksuniversiteit te Parijs en organiseerde de concerten van het Château du Peuple. Na de voltooiing van zijn muziekstudies verhuisde hij naar Berlijn. Hier leidde hij het uit muzikaal ongeschoolden samengestelde Symphonischer Chor, waarmee hij werken van oude polyfonisten uitvoerde. Behalve in Berlijn heeft hij ook in Praag als dirigent gewerkt. Een zware slag trof hem toen zijn in deze tijd ontstane orkeststukken en een opera in 1914 bij een brand alle vernietigd werden, behalve het symfonisch gedicht Bourgogne, waarvoor in 1910 Richard Strauss daadwerkelijke interesse getoond had, zodat er te Berlijn een uitvoering van had plaatsgevonden. Hoe deze compositie ontvangen was, kunnen wij nog nalezen in een bewaard gebleven recensie van Bruno Schrader, welke gewaagt van "infernalischer Lärm, eine Katzenmusik".

In 1916 verliet Varèse Europa. Hij vestigde zich te New York, waar hij nog altijd woont. In 1919 stichtte hij het New‑Symphony Orchestra om er moderne muziek mee uit te voeren. Twee jaren later werden Carlos Salzedo en hij de oprichters van de International Composers Guild. In 1923 ontstonden twee belangrijke werken, het Octandre en het Hyperprism, waarvan het laatste dadelijk na zijn voltooiing op een concert van de Composers Guild werd uitgevoerd. Het Octandre voor zeven blaasinstrumenten en contrabas is de enige compositie van Varèse, welke reeds vóór de Tweede Wereldoorlog in Nederland gespeeld is. De inzet van het tweede deel is een typisch Varèse‑gegeven: een geritmiseerde enkele piccolotoon, uitklinkend in een lang aangehouden dissonerend interval tussen piccolo en hobo:

 

notenvoorbeeld 1

 

John Cage ziet in dergelijke toonrepetities een van 's componisten maniërismen; hij vergelijkt ze met morse‑seinen. Ook de geheel aan het slot van het Octandreoptredende, door een crescendo heen tot maximale amplitudo vastgehouden toon beschouwt Cage als zulk een hinderlijk ornament aan de door hem overigens zeer hoog geschatte kunst van Varèse.

Varèse heeft eens gezegd, dat hem bij de conceptie van dit octet aziatische muziekmodellen voor de geest gestaan hadden. Door een niet te ontkennen deformatie‑streven heen kan men in het eerste deel hier en daar een joyeus musiceren beluisteren, terwijl na het fugato van het slotdeel bij de voordrachtsterm “jubilatore" inderdaad een flard van feestelijke klank opstijgt. Dat men in de jaren twintig echter weinig begrip voor deze overigens hecht geconstrueerde muziek vermocht op te brengen, zal niemand verbazen, die haar beluistert op de door Philips in de handel gebrachte Amerikaanse opname: ook nu, na bijna veertig jaren, klinkt zij nog gloednieuw.

Hyperprism, het andere in 1923 gecomponeerde stuk, werd onder leiding van Leopold Stokowski voor het eerst uitgevoerd. De pers reageerde volkomen afwijzend. Een der recensenten had er een "brandalarm in een dierentuin" en een andere een "katastrofe in een ketelfabriek" in beluisterd. Behalve blaas- en slaginstrumenten schrijft Varèse een sirene voor, die hij enige malen laat loeien. Zelf deelde hij een kwart eeuw later dienaangaande mede, dat hij lang tevoren Helmholtz bestudeerd had en daarbij gefascineerd was geworden door diens in de Lehre von den Tonempfindungen beschreven experimenten met sirenes. De in Hyperprism toegepaste sirene was het resultaat van eigen experimenten om met behulp van sirenes “fraaie parabolische en hyperbolische klankcurven te bereiken". Deze klankcurven schenen hem "equivalent toe aan de para‑ en hyperbolen op visueel gebied". Wat de toelaatbaarheid van een dergelijk geluid in een muzikale compositie betreft, citeren wij nog een andere opmerking van Varèse: "Hele symfonieën van nieuwe tonen zijn in de industriële wereld opgekomen en vormen ons leven lang een deel van ons dagelijks bewustzijn. Diegenen onder de componisten, die behalve met goede fysische oren ook met een innerlijk gehoor begaafd zijn (het oor der vindingskracht) horen sinds jaren een nieuwe muziek, qua mogelijkheden uitstijgend boven hetgeen uitsluitend met de gangbare instrumenten gerealiseerd kan worden." Als door een prisma schijnt Varèse de kakofonie van grote‑stadsgeluiden te willen ontleden, om deze daarna om te smelten tot een nieuwe klankconstructie in de gestalte van een hoger gestileerde figuur.

Van 1924 dateert het toongedicht Amériques voor groot orkest, eveneens met gebruikmaking van de sireneklank, en van 1926 Intégrales voor blaas‑ en slaginstrumenten. Als karakteristiek voorbeeld van Varèse's zeer bijzondere en scherp dissonerende harmoniek geven wij uit laatstgenoemde compositie het volgende citaat:

 

 

notenvoorbeeld 2

 

Tien jaren na het ontstaan der Intégrales, welker strenge opbouw haar wiskundige benaming ten volle motiveert, gaf Varèse de volgende toelichting: "De Intégrales werden voor een ruimtelijke projectie ontworpen. Ik construeerde ze voor zekere middelen, die nog niet bestonden, welke echter naar mijn vaste overtuiging eens verkregen en dan benut zouden kunnen worden. Terwijl in het gangbare muzikale systeem slechts klanken geordend worden waarvan de waarden vastgelegd zijn, zocht ik naar een verwerkelijking, bij welke de waarden voortdurend in verhouding tot een constante veranderen. Met andere woorden: gestreefd werd naar een reeks variaties, welke resulteerden uit geringe modulaties van de vorm ener bepaalde beweging of uit de transpositie van de curve van een of andere beweging naar een oorspronkelijk anders verlopende beweging. Om dit beter te begrijpen, brenge men deze voorstelling naar het optische over en aanschouwe de wisselende projecties van een geometrische figuur op een vlak, waarbij figuur en vlak zich beide in de ruinite bewegen, echter elk volgens eigen snelheid, welke bovendien nog veranderlijk is, verschoven kunnen worden en roteren kunnen. De momentane vorm der projectie wordt door de relatie tussen figuur en vlak op dat moment bepaald; maar wanneer het mogelijk is, dat figuur en vlak hun eigen bewegingen hebben, zal het met de projectie te verkrijgen beeld uiterst complex en schijnbaar onvoorzienbaar zijn; deze ingewikkeldheid kan nog vergroot worden, wanneer men de vorm der geometrische figuur varieert."

Aan de International Composers Guild was geen lang leven beschoren. Reeds in 1927 werd zij opgeheven. In 1928 stichtte Varèse tezamen met Cowell, Ives, Charles Ruggles en Wallingford Riegger de Pan‑American Association of Composers (PAAC). Hierin ontplooide Varèse voortaan zijn activiteiten ter bevordering van de experimentele muziek in de Verenigde Staten. Uit 1927 stamt Arcana voor een zeer omvangrijk, in vijf groepen verdeeld orkest; dan volgden Offrandes (1928) voor sopraan met kamerorkest en in 1931 Ionisation voor 35 slaginstrumenten zonder toonhoogte, een hoge en een lage sirene, klokken, celesta en piano. De sirenes spelen in Ionisation een veel meer op de voorgrond tredende rol dan in Hyperprism. De drie instrumenten met vaste toonhoogten krijgen wij enkel in de coda te horen en de piano dan nog slechts voor het produceren van tone‑clusters (= toontrossen). De eerste zes maten uit de partij der kleine sirene mogen ter illustratie hier volgen:

 

 

notenvoorbeeld 3

 

Hermann Erpf merkt in zijn Lehrbuch der Instrumentation und Instrumentenkunde aangaande Varèse's Ionisation op, dat "de verschillende hoogtelagen respectievelijk helderheidsgraden der toch onbepaalde toonhoogten van de afzonderlijke instrumenten een soort thematische arbeid of althans aanduiding van formele indeling toelaten". In ieder geval is het zeker, dat Ionisation een bewonderenswaardig specimen is van echt‑Amerikaanse experimentele kunst. Want in Varèse, hoewel van geboorte een Fransman, moeten wij een typische .Amerikaan zien, die op een historisch onbelaste wijze durft te experimenteren gelijk dit in Europa, waar de componisten veelal in centra van grote tradities werken, ternauwernood mogelijk is. Met Charles Ives, Henry Cowell, William. Russell, John Cage, Christian Wolff en Morton Feldman behoort Varèse tot de groten onder de Amerikaanse experimentele componisten. De Amerikaanse experimentators hebben met behulp van het bestaande instrumentarium herhaaldelijk gezocht naar effecten, welke pas enige decennia later in de elektronische muziek ten volle verwerkelijkt konden worden. Ondanks de aan het klassieke sonateschema herinnerende vormgeving van Ionisation, kan men dit werk, dit tot kunst geworden georganiseerd geruis, stellig reeds rekenen tot hetgeen Hans Henkemans onlangs "soniek" genoemd heeft, en dus niet meer tot "muziek". Een Amerikaans criticus omschreef Ionisation als "een symfonie van geruisen, welke de wonderbaarlijke werkingen der ionen binnen het atoom uitbeeldt". Strawinsky beschouwt Ionisation als Varèse's geniaalste compositie ‑en noemde haar als eerste in zijn opsomming van de beste Amerikaanse muzikale kunstscheppingen.

Na Ionisation schreef Varése nog: Metal voor sopraan en orkest (1932 ), Equatorial voor bariton, koperinstrumenten, slagwerk, orgel en eterofoon (1934), Density 21.5 voor fluit (1936), Espace voor koor en orkest (1937), Déserts voor blaasinstrumenten, piano, slagwerken drie magnetofoonbanden (1954), Dans la nuit voor koor, koperinstrumenten, slagwerk, orgel en twee ondes Martenot op tekst van Henri Michaux (1954) en het Poème électronique (1958).

Density 21.5 werd geschreven op verzoek van Georges Barrère voor diens platinafluit. 21.5 duidt de dichtheid van platina aan. Het stuk doet aan als een pendant van Syrinx van Debussy en vormt hiermee, en met Berio’s Sequenza en Haubenstock‑Ramati's Interpolation, het moderne solorepertorium voor de fluitisten.

In Déserts (Wildernissen) verbindt Varèse als eerste componist de klank van gewone muziekinstrumenten met op magnetofoonbanden opgenomen "georganiseerd geruis" (deze tegenwoordig veel gebruikte term stamt van Varèse), hetwelk via twee sporen wordt gereproduceerd. Een zuiver elektronische compositie is het voor de Brusselse Wereldtentoonstelling van 1958 vervaardigde Poème électronique. Hierin keren sirene‑effecten terug, nu echter uitsluitend langs elektronische weg verkregen. Bovendien is dit Poème électronique een verwerkelijking van een reeds vroeger door Varèse uitgesproken, heel eigenaardige gedachte: "De muziek zal in de toekomst van de uitvoerende musicus bevrijd worden, zoals de story‑teller uit de dichtkunst verdwenen is, toen het boekdrukken uitgevonden was."

Na het Poème électronique keerde Varèse terug tot het componeren voor combinaties van gangbare instrumenten en toonband (onder meer in opdracht van het Louisville Symphony Orchestra). In de verbinding van elektronische klanken met het traditionele instrumentarium ziet Varèse de voorlopige opgave voor de hedendaagse componist.

Naast Varèse's arbeid als componist dient ook nog zijn pedagogisch werk vermeld te worden. Voor vele instituten hield hij lezingen en hij schreef diverse artikelen in tijdschriften. Vijf jaren geleden bedacht hij een notatie voor gecontroleerde jazz‑improvisatie. In deze notatie worden de toonsterkten wel, maar de toonhoogten niet gefixeerd. Zijn bekendste leerlingen zijn André Jolivet, William Grant Still en Chou Wen Chung. André Jolivet is na Olivier Messiaen de beroemdste componist uit de Parijse groepering jeune France; William Grant Still is een neger, die liederen en een Afrika‑symfonie schreef, Chou Wen Chung is de Chinese auteur van subtiele dichterlijke composities als het pianowerk De wilgen zijn nieuw en de toongedichten Landschappen, Verwelkte bloemenen In de lentewind. Merkwaardig is, dat twee van Varèse's leerlingen vertegenwoordigers van het met de stijl van hun leraar wel heel sterk contrasterende post‑impressionisme zijn geworden (Jolivet en Chou) en dat de Amerikaan Still een aanhanger van het met Varèse's kunst evenmin iets gemeen hebbende folklorisme is. Wel een bewijs voor de grote pedagogische kwaliteiten van Varèse, die, zoals dit een compositieleraar betaamt, de aan zijn leiding toevertrouwde leerlingen naar hun eigen aard helpt ontwikkelen en er geen epigonen van tracht te maken.

(einde artikelenreeks - MM)

Harry Mayer | artikelen